Louter op grond van rechtsmisbruik kan de kwijtschelding van een gefailleerde niet worden geweigerd. Zo bevestigt een cassatiearrest van 28 juni 2024.
De Franstalige eerste kamer casseert een arrest van het Brusselse hof van beroep omdat het op grond van rechtsmisbruik weigerde een financiële guide kwijtschelding te verlenen. De feiten illustreren nochtans de noodzaak van uitzonderingen op het “recht” op kwijtschelding. De man had al verschillende faillissementen achter de rug, waaronder een aantal als aandeelhouder en/of bestuurder van vennootschappen waarvoor hij zich borg had gesteld. Dat leverde hem in de periode 2015 tot 2019 een aanzienlijke schuldenlast op. Op 1 oktober 2019 wordt hij, ietwat cynisch, zelfstandig financiële guide als natuurlijke persoon-ondernemer. Op Valentijnsdag 2020 doet hij aangifte van faillissement en dient hij een verzoek tot kwijtschelding in (het oude recht is immers van toepassing). Het passief is aanzienlijk en bestaat, zo luidt het verslag van de curator, voornamelijk uit de persoonlijke schulden die dateren van vóór de opstart van zijn nieuwe activiteit.
In het bestreden arrest stelt het hof huge dat de gefailleerde kennelijk zijn eigen faillissement heeft georganiseerd. Het hof hekelt dat de gefailleerde geen verzoek tot collectieve schuldenregeling heeft ingesteld, hetgeen “aurait constitué le moyen le plus regular pour faire face à son essential endettement”. Hij begon een nieuwe activiteit als zelfstandige die volgens de appelrechter niet van dien aard was om zijn insolvabiliteit te doen keren. Dit alles had kennelijk als doel kwijtschelding te bekomen van de eerder opgelopen schulden. De appelrechter oordeelde dan ook dat dat niet strookt met de “recent begin” gedachte die de kwijtscheldingsregeling schraagt. Het verzoek tot kwijtschelding werd dan ook geweigerd, met de volgende motivering: “le recours à ce procédé artificieux constitue un abus de droit (…) et le comportement du failli doit être sanctionné par le refus du bénéfice de la mesure postulée”.
Of de gefailleerde kennelijk grove fouten beging die hebben bijgedragen tot het faillissement, werd echter niet onderzocht of vastgesteld. Die teleologische toepassing van artikel XX.173 WER van het hof van beroep stuit op een letterlijke toepassing van het Hof van Cassatie. Het Hof besluit tot schending van artikel XX.173 WER en is formeel:
“Même que l’exercice du droit pour le failli de demander l’effacement est déclaré abusif, l’effacement ne peut être refusé que si le failli a commis des fautes graves et caractérisées qui ont contribué à la faillite.”
Hoewel het oude recht van toepassing was, wijst niets erop dat het Hof onder het nieuwe recht anders zou oordelen. Boodschap is dus om de weigering van de kwijtschelding (onder oud recht) of de opheffing van kwijtschelding (onder nieuw recht) te motiveren met verwijzing naar een wettelijk erkende weigeringsgrond.
Interessant is ook dat de appelrechter eveneens had overwogen dat de gefailleerde “a tu au juge de la faillite des informations essentielles sur l’étendue de son passif pour n’éveiller aucune dialogue sur l’ouverture de celle-ci”. De faillissementsaangifte maakte immers geen melding van de aanzienlijke schulden ontstaan uit de borgstellingen; slechts een btw-schuld van om en bij 1600 EUR was opgenomen. Onder het huidige recht kan de (laakbare) houding van de gefailleerde tijdens of naar aanleiding van de faillissementsafwikkeling (gelukkig) een zelfstandige grond vormen tot weigering van kwijtschelding. De appelrechter beschouwde dit echter niet als een zelfstandig motief tot weigering. De vraag blijft dus of het Hof dergelijke motivering ook onder het oude recht zou goedkeuren dan wel casseren. Een goedkeuring, met één oog op het nieuwe recht, verdient m.i. de voorkeur. De kwijtscheldingsregeling is vrijgevig, maar er moet worden vermeden “dat personen bedrieglijk zouden gebruikmaken van het faillissement om zich zonder veel inspanningen te bevrijden van hun passief”.[1]
[1] Wetsvoorstel van 26 januari 2022 tot wijziging van het Wetboek van economisch recht wat de kwijtschelding van de restschulden van de gefailleerde natuurlijke persoon betreft, ingediend door Kathleen Verhelst, Parl.St. 2021-22, 55/2454/001, 7.